zaterdag 30 oktober 2010

/

Achter gesloten deuren
Fluisterende glimpsen
Zucht
Zoen

Heimelijke woorden
Zonder enig belang
Trek
Duw

Afstand neem ik
niet
Duw
Trek

Alles komt goed
Toch?
Zoen
Zucht

zondag 17 oktober 2010

Dit is ook Londen.

Ik loop door de straat en stel me vragen over de dingen.
De dingen die ik zie, de dingen die ik hoor, zelfs de dingen die ik ruik en de dingen die ik denk. Voor mij is lopen immers denken. Lopen is de enige manier om even los te staan van de rest, want zodra je stil staat, word je aangeklampt. Aangeklampt voor een gesprek, voor wat geld, voor een uitleg waarom je stil staat in de altijd bewegende wereld. Woorden blijven dan rollen, zonder dat ze iets zeggen. Mensen spreken zonder nadenken, enkel het rollen van de woorden doet ertoe. Dus loop ik. Ik loop om er even bij stil te staan.

Ik kijk rechts van me. In een pub staan ze te pronken: de mannen in pak, druk pochend tegen de vrouwen in kokerrok, die de onzin met een nooit aflatende lach aannemen, in de hoop een promotie of -beter nog- een huwelijk af te dwingen. Het enige wat ik zie, zijn de vlekken die de donkerrode lippenstift achterlaat op hun tanden, de onzekere trilling in één van de wenkbrauwen, of in één van de vlekkeloos gelakte vingernagels, die wanhopig een glas alcoholische moed vastgrijpen. Ik zie de zweetdruppeltjes op het voorhoofd van de mannen, wiens buikomtrek je meteen vertelt hoe lang ze al in dit spel zitten. Hun ogen flitsen naar decolletés, naar de plek waar de rok het strakst zit; hopend, wachtend die snel verder te kunnen onderzoeken. Vanavond moet het gebeuren. En liefst zo snel mogelijk. Morgenvroeg bespreken ze immers weer het veroveren van de wereld.

Ik draai mijn hoofd om en loop verder, langs de theaters. Ik loop langs nachtwinkels, waar de mannen elk even verveeld achter de kassa zitten; de hand onder de kin, blik op oneindig. Een eindje verder bidt een groepje moslims samen het avondgebed, terwijl de Scientology-lui gretig folders verdelen om ieder te voorzien van het ultieme geluk. Mijn pas versnelt. Ik hoor het geslof van mijn voeten, mijn eigen ademhaling. Hijgend vlucht ik weg van de godsdienst, en van de verveling, en van de kunst.

Een abrupt rood houdt me tegen. Ik kijk weer, ik zie weer. Een paar ogen klikt met de mijne, om zich daarna weer nerveus naar het verkeerslicht te keren. Ik blijf echter kijken, verwonderd om de ruwe schoonheid, die hier niet thuis lijkt te horen. Te puur, te ongepolijst. Te echt. Even geen rumoer, enkel blauwte. Ook ik word bekeken. Ben ik ook blauwte? Die seconde stilte en staar?

Het licht springt op groen, korte inademing; ik loop verder. De blauwte en de stilte zijn verdwenen. Auto's rijden net iets te dicht bij fietsers, rokers staan buiten te filosoferen, pendelaars lopen gestresst langs elkaar, schoolmeisjes kakelen voorbij, studenten dragen hun boeken op hun borst, toeristen staan verdwaald iedereen in de weg. En ik loop.